
Onderzoeksproject DR/98 (Onderzoeksactie DR)
Context
Psychoactief middelengebruik en gokgedrag brengen aanzienlijke maatschappelijke kosten met zich mee via gezondheidsproblemen, verkeersongevallen en criminaliteit. In 2016 becijferde de eerste SOCOST-studie deze kosten in België voor legale en illegale drugs. Daarbij bleken echter belangrijke beperkingen, onder meer door lacunes in data beschikbaarheid en methodologische variatie. Bovendien werd de nood aangetoond aan een duurzamer en geïntegreerd monitoringskader om deze maatschappelijke lasten structureel in kaart te brengen. Het project SOCOST 2 speelt hierop in en sluit aan bij de Belgische nationale ziektelaststudie (BeBOD), gecoördineerd door Sciensano, die een robuust platform biedt voor het routinematig opvolgen van gezondheidseffecten en hun economische impact.
Algemene doelstellingen en onderzoeksvragen
De hoofddoelstelling van SOCOST 2 is het inschatten van de maatschappelijke kosten (gezondheids-, verkeers- en criminaliteitsgerelateerd) van psychoactieve middelen en (online) gokken in België. Dit vertaalt zich in drie kernvragen:
1. Wat is de prevalentie van gebruik en misbruik van tabak, alcohol, illegale drugs, psychoactieve farmaca en (online) gokken in de Belgische bevolking?
2. Welke ziekten, ongevallen en misdrijven zijn hieraan verbonden, en met welke relatieve risico’s?
3. Wat is de omvang van de directe en indirecte kosten, en hoe kunnen deze systematisch geïntegreerd worden in de nationale ziektelastmonitoring?
Methodologie
Het project bestaat uit vijf werkpakketten. WP1 brengt Belgische databronnen (zoals de Gezondheidsenquête) in kaart en ontwikkelt methoden om surveybias te corrigeren, zodat de werkelijke prevalentie van middelengebruik en gokken beter kan worden geschat. Daarnaast wordt een scoping review uitgevoerd om relatieve risico’s te bepalen en wordt een open access repository opgezet. WP2 berekent de maatschappelijke kosten, met onderscheid tussen directe kosten (gezondheidsuitgaven, zorggebruik, criminaliteits- en verkeersgerelateerde kosten) en indirecte kosten (productiviteitsverlies door ziekte of vroegtijdige sterfte). Hiervoor worden o.a. BHIS-, HISLink- en IMA-data benut. De analyses maken gebruik van causal inference en comparative risk assessment, om zo zowel globale als ziekte-specifieke lasten te becijferen. WP3 voorziet coördinatie en rapportering, WP4 het databeheer, en WP5 de valorisatie, disseminatie en beleidsvertaling.
Interdisciplinariteit
SOCOST 2 wordt uitgevoerd door een consortium dat epidemiologie, publieke gezondheid en gezondheidseconomie combineert, met bijkomende samenwerking rond criminaliteit en verkeer. UGent (gezondheidseconomie) en Sciensano (epidemiologie en BeBOD) zijn de kernpartners. Hun complementaire expertise verzekert zowel methodologische kwaliteit als beleidsrelevantie, en bouwt voort op eerdere succesvolle samenwerking.
Potentiële impact
Wetenschappelijk draagt SOCOST 2 bij tot de internationale kennisbasis over sociale kostenstudies door een innovatieve, lokaal verankerde toepassing te realiseren. Maatschappelijk en beleidsmatig levert het project actuele, betrouwbare en transparante schattingen die rechtstreeks inzetbaar zijn binnen federale plannen rond alcohol, tabak, drugs en gokken, evenals de interfederale strategie voor een geïntegreerd drugbeleid. Deze resultaten ondersteunen evidence-based beleidskeuzes en bevorderen efficiënte inzet van middelen voor preventie en zorg. Daarnaast verhoogt het project de zichtbaarheid en bruikbaarheid van Belgische gezondheidsdata en draagt het bij aan internationale initiatieven zoals het European Burden of Disease Network.
Verwachte resultaten
Op korte termijn levert SOCOST 2:
- een methodologisch kader en open access databanken met relatieve risico’s,
- technische rapporten en minstens twee wetenschappelijke publicaties over kostenschattingen,
- integratie van de resultaten in de Belgische nationale ziektelaststudie,
- communicatie naar stakeholders via workshops en follow-upcomité.
Op middellange termijn worden bijkomende peer-reviewed publicaties en congresbijdragen voorzien, evenals beleidsgerichte outputs zoals policy briefs en co-ontworpen aanbevelingen met federale en regionale actoren. Dit moet leiden tot een duurzaam monitoringsinstrument dat wetenschap, beleid en maatschappij ten goede komt.